Voorjaar 2016/3: Schildpad

Het Pinksterweekend was het derde weekend dat ze Tommie ontmoette. Behalve een auto had hij ook een brommer.

‘Heb je geen fiets?’ vroeg Nora.

‘Nee,’ zei Tommie, ‘waar zou ik die voor nodig moeten hebben.’

‘Om op te fietsen,’ zei Nora, ‘als je auto en je brommer kapot zijn.’

Hij trapte zijn brommer aan. Nora mocht achterop. Ze hoefde geen helm op want de brommer reed niet hard. In de zijspiegel keek ze naar haar eigen gezicht. Misschien zag Tommie haar ook in de spiegel. Ze probeerde mild te glimlachen. Een mild glimlachende uitstraling leek haar leuker om naar te kijken.

Tommie nam haar mee naar de NDSM-werf. Tijdens de overtocht op de pont hing Nora over de reling. Even aaide Tommie aarzelend over haar billen.

‘Doorlopen,’ zei Nora toen ze aan wal op een terras afstevenden. ‘Een collega met zijn gezin.’

‘Waar?’ vroeg Tommie.

‘Nee, niet kijken,’ zei Nora. Ze trok hem weg. ‘Dan moeten we praten.’

Ze stapte over een betonblok heen en over een ijzer raamwerk dat op de grond lag te roesten. De NDSM-werf was een broedplaats voor kunstenaars waar rondslingerde raamwerken bij hoorden.

‘Kom,’ zei Tommie. ‘Om de hoek zit Pllek, een stadsstrand.’

Bij de bar van Pllek bestelden ze zwijnkroketten en Becks bier. Op het grindstrand was plaats op een houten podium. Ze ploften neer op een zitzak. Nora zat meer op haar hurken dan op de zak. Zo had ze tenminste overzicht.

‘Het is een soort apenrots,’ zei ze. Om haar heen lagen Amsterdammers van diverse pluimage. Geen jongeren, die hadden geen geld voor zwijnkroketten en Becks bier. En ook geen senioren want het gehang op zitzakken werkte gewrichtspijnen in de hand. Toeristen waren er nauwelijks. Die hadden zich het centrum toegeëigend en de Amsterdammers verbannen naar broedplaatsen in de periferie.

Tommie duwde haar dieper de zitzak in. Haar benen kwamen omhoog. De zitzak voelde als een omgevallen fauteuil. Hij legde zijn arm onder haar hoofd. ‘Even wildtongen?’ stelde hij voor. Hij stak zijn tong in haar mond. ‘Shit,’ zei hij, ‘mijn kapper.’ Hij veegde zijn mond af.

‘Waar?’ vroeg Nora.

‘Nee, niet kijken,’ zei Tommie. Hij stak zijn tong terug in haar mond. ‘Dan moeten we praten.’

Aan zijn haar trok ze zijn hoofd naar achter. Tommie had grijzend zwart haar in een knotje. Dat het grijs was had ze de eerste keer niet gezien. Ze kon het plaatsen toen hij zijn leeftijd prijsgaf. Eind veertig was hij. En nagenoeg rimpelloos. Volgens Tommie had dat te maken met de Italiaanse olijfolie die hem met de paplepel was ingegoten. Zijn flaporen had ze de eerste keer ook niet gezien. Die hadden verstopt gezeten onder zijn haar. Nu vond hij zijn haar te lang om los te dragen.

‘Au,’ zei hij. Ruw trok hij zijn arm onder haar vandaan. ‘Je stoot me weer af!’

‘Misschien moet je juist even een afspraak maken,’ zei ze,’ met je kapper.’ Ze kwam overeind. Bijna vertrapte ze de zwijnkroketten. ‘Nu hij hier toch zit.’

‘Gisteravond moest je me ook niet,’ zei Tommie.

Nora hield de kroketten voor zijn neus en probeerde mild te glimlachen. Het hielp niet. Hij bleef boos kijken. Ze zette het bord weg en dacht na. Een sensationele anekdote zou hem afleiden. ‘Ik heb een jaar lang luizen gehad,’ zei ze. ‘Een jaar lang! Als ze uit het haar van mijn dochter gekamd waren, kwamen op mijn hoofd de neten uit en…’

‘En houd op met die verhalen over kwalen,’ zei Tommie nog kwader dan eerst. ‘Anders laat ik je hier zitten.’ Hij pakte zijn bier en nam een slok. ‘In je eentje op deze apenrots. Als een vrek zonder vrienden.’

Ze keek naar de jachthaven verderop waar ze na Bevrijdingsdag had geslapen. Nora vond de NDSM-werf een tochtgat. Een tochtgat waar ze ’s nachts moeilijk wegkwam. Een net nieuw opgedane kennis had haar een slaapplek op zijn zeiljacht aangeboden. Op het zeiljacht was geen toilet. Er was een plastic bak om op te zitten. Onder in de bak zat een speciale substantie om urine op te vangen. Een soort kattenbak die ze vol vloeistof achterliet.

Met Tommie zou ze hier weg kunnen komen. Tommie had een brommer. Maar Tommie was boos.

‘Ik vind je wel leuk,’ zei ze. ‘Ik vind alleen mezelf stom.’ Ze ging op de rand van het podium zitten met haar rug naar de zitzak. Haar voeten groeven een gat in het grind. Haar hersenen naar een verklaring voor haar gedrag.

‘Wanneer ik blow is mijn bewustzijn variabel,’ legde ze uit. ‘Bij elke insteek een andere stem. Gisteravond zag ik mezelf door jouw ogen. Mijn innerlijke stem zei: ‘‘Hij vindt jou een suffe ambtenaar die op studentenniveau leeft in een starterswoning.’’’

‘Maar dat vind ik helemaal niet,’ zei Tommie. ‘Had het gezegd, dan had ik je niet laten blowen.’

Voor het slapen rookte Tommie een beetje hash. Een hoeveelheid waar Nora van wakker had gelegen. Met haar kleren aan was ze naast hem gaan liggen. ‘Hij lijkt op een schildpad met die kraaloogjes,’ had haar stem gezegd. ‘Je ligt in bed met een schildpad, met Tommie the Turtle…’

‘Schizofrenie komt voor in mijn familie,’ zei ze. ‘Blowen is gewoon niet zo raadzaam.’ Haar voeten hadden het zand onder de grindlaag bereikt. Ze zou er een plas in kunnen doen en het gat weer dicht kunnen gooien. De NDSM-werf als  kattenbak voor behoeftige kunstenaars, als broedplaats voor wildplassers.

Er stoof zand omhoog. Tommie trok het bord met zwijnkroketten opzij. Aan haar paardenstaart trok hij haar naar zich toe. ‘Kus me dan,’ zei hij.

Nora sloot haar ogen en opende haar lippen. Met haar tong verkende ze zijn mond. Ze dacht aan zijn lichaam. Aan zijn slanke postuur en de mediterraan bruine huid. De avond ervoor had ze hem met één oog begluurd in zijn boxershort. Gracieus bewoog hij zich rondom het bed. Zijn rug en ledematen uitgestrekt als die van een ballerina. Ze moest wennen aan zijn vrouwelijkheid. Maar ze had het goed gezien; onder de boxer pronkte een bovengemiddelde masculiniteit.

Er borrelde iets in haar buik, opstuivend zand, een verdwaalde vlinder, een omslaand vloedgolfje warmte. Ze opende haar ogen. ‘Tommie,’ zei ze, ‘laten we naar huis gaan.’ Ze tilde haar hoofd op. Meteen liet ze zich terug in de zitzak vallen.  ‘De juf van mijn dochter,’ zei ze. ‘Nee, niet kijken…’