Voorjaar 2016/1: Narcissen

‘Je moet met hem praten,’ zei Julia door de telefoon. ‘Jesús heeft respect voor jou.’

Nora liet de potgrond zakken die ze onder haar arm droeg. Op de vloer van de bloemenwinkel op het Bos en Lommerplein legde ze de zak te rusten onder haar voet. Niet omdat ze bang was dat de potgrond gestolen zou worden. De houding gaf haar een gevoel de zaak onder controle te hebben.

‘Zijn zus zegt dat Jesús zich weer wast en geschoren heeft,’ zei ze. ‘Oom Manolo heeft hem toch van die berg gehaald?’ Ze keek naar de kar met buitenplanten waar ze voor gekomen was. Fuchsia´s en een paar narcissenbollen moesten haar balkon opleuken.

Jesús had de bed & breakfast aan de Mexicaanse kust verkocht. Terug in de stad San Cristóbal de las Casas, waar zijn wortels lagen, kon de vader van Jasmijn niet meer aarden. Hij streek neer in de bergen. Op een bergtop, die bijna altijd in wolken gehuld was, wilde hij een ecologisch educatiecentrum opzetten.

Julia, zijn tweede vrouw, was hem gevolgd. Met hun kind leefden ze in een tent op de berg. Julia had geholpen met het planten van bananenpalmen en orchideeën. In het wolkenwoud groeiden honderden soorten orchideeën op de schorsen van bomen. Die orchideeën bracht Jesús allemaal in kaart. Gekweekt en wel waren ze een fortuin waard. Daar was hij van overtuigd.

‘Hij bedreigt me publiekelijk,’ zei Julia. ‘Op Facebook.’

‘Je moet die berichten niet lezen,’ zei Nora. ‘Jesús heeft altijd ruzie met iemand. Morgen is de oorzaak van zijn onvrede veranderd en de focus verlegd. Dan vergeet hij wat hij heeft gezegd.’ Ze drukte de afgezakte zonnebril op haar neus. Zonder haar zonnebril had hooikoorts vrij spel. Of er in een bloemenzaak pollen aanwezig waren, wist ze niet zeker. Het leek haar verstandig geen risico´s te nemen.

‘Jullie zijn nu toch vrienden?’ vroeg Julia.

‘Nee,’ zei Nora. ‘Hij is de vader van mijn kind.’

‘Maar hoe heb jij toen de vrede bewaard?’

‘Hij vertrok naar Mexico en ik bleef  Amsterdam. Een tijdje was ik zijn vijand. Maar ik negeerde hem.’

‘En nu ben ik zijn vijand,’ zei Julia.

‘Omdat je hem commentaar hebt gegeven,’ zei Nora. ‘Jesús is een narcist. Een narcist moet je volgen en dienen. En bovenal moet je je mond houden.’

‘Maar het ging regenen!’ riep Julia ontzet. ‘Die tent lekte en onze dochter moest naar school!’

Nora had zijn gebazel op Facebook gelezen. Als Jesús niet de baas kon zijn, was hij boos. Boos op de mensen over wie hij de baas niet kon zijn. Julia had hem kapot gemaakt nu ze in de stad was gaan wonen. Jesús was een adelaar van wie Julia de vleugels had afgehakt. Hij zwierf door het bos op zoek naar iets eetbaars want de bananenpalmen gaven geen vruchten. Wat als hij zou struikelen over een tak, te zwak om op te staan. Wie zou hem oprapen?

Na dit bericht was oom Manolo ingelicht, de broer van zijn vader, het laatst levende restant van de oude adel. Oom Manolo was hem gaan zoeken. Op de berg had hij Jesús aangetroffen. Hij was stoned en hij stonk. Thuis bij zijn zus, waar hij eerder demonstratief een testament had achtergelaten, beloofde hij beterschap.

Zolang de mensen bezig met hem waren, voelde Jesús zich belangrijk. Zijn zus, Julia, Nora en oom Manolo waren in contact met elkaar en bezig met hem. Daar was hij van opgeknapt. ‘Het was pure poëzie,’ deed hij zijn epistels op Facebook af. ‘Jullie weten toch dat er een poëet in mij schuilt?’

Nora keek naar de zak potgrond onder haar voet. ‘Ricardo´s Bloemen en Planten’ stond er op de zak. Zo heette de bloemenzaak. ‘Ben je nu op hem afgeknapt?’ vroeg ze.

‘Ja,’ antwoordde Julia.

‘Mooi,’ zei Nora. ‘Dan is de cirkel rond.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Julia.

‘Hij is nog steeds knap,’ zei Nora. ‘En hij heeft zich weer geschoren. Hij vindt vast nog een keer een vrouw om hetzelfde rondje mee te maken.’

Buiten op het plein waggelden vrouwen in lange, verhullende jassen langs de marktkramen. De Volendamse visboer was vis gaan verkopen aan Marokkanen. En de Marokkaanse groenteboer verkocht smoothies aan hipsters. Terwijl de rest van Nederland praatte over integratie, werd er in Bos en Lommer een slaatje uit de migratie geslagen.

‘Een nieuwe vrouw is beter voor iedereen,’ besloot Nora. ‘Jasmijn moet toch af en toe naar Mexico kunnen?’

‘Komen jullie dan bij mij?’ vroeg Julia. ‘Ik woon in het centrum.’

‘Goed idee,’ zei Nora, ‘afgesproken.’ Ze wenste Julia het beste en hing op.

Van de kar met buitenplanten pakte ze een bak narcissenbollen en een tray fuchsia’s . Ze viste de zak potgrond van de vloer. Op de toonbank stortte ze alles neer. De bak met narcissenbollen viel om.

‘Wat ga je daar mee doen?’ vroeg Ricardo van Ricardo´s Bloemen en Planten. Geroutineerd veegde hij de gemorste aarde van de toonbank.

‘De bloementjes buiten zetten,’ zei ze.

‘Die fuchsia´s zou ik niet doen,’ zei Ricardo. ‘Officieel is het lente maar de nachtvorst overleven ze niet.’

Nora tilde haar zonnebril op en toonde haar waterige ogen. ‘Kijk mijn hooikoorts,’ zei ze. ‘Het is hartstikke lente.’

Hij haalde zijn schouders op.

Ze drukte de bril terug op haar neus. ‘En volgende week heb ik zelfs al een lentefeest.’

‘Die narcissen kunnen wel,’ zei Ricardo.

‘Weet ik,’ zei Nora. ‘Ze staan symbool voor zelfzucht en egoïsme. Elk jaar komen ze weer op. Tot vervelends toe.’

‘Tasje tien cent,’ zei Ricardo. Het was een mededeling en geen vraag. Aangezien ze op de weg van de kar naar de toonbank al aarde gemorst had, pakte hij alles in zonder haar goedkeuring.

Met de potgrond onder haar arm en de plastic tas in haar hand liep ze over de markt naar haar fiets. Het Bos en Lommerplein was lelijk. Kaal en koud was het tegen de verkeersader van Amsterdam aangebouwd. Een soort hoekige poldersouk waar het tussen de nieuwbouw altijd waaide.

Ze dacht aan haar ex. Aan hoe hij iedereen opgeschrikt had met zijn theaterstuk in meerdere aktes. ‘Jesús Octávio Cortés Jiménez,’ prevelde ze tussen haar tanden. ‘Als jij het waagt jezelf van het leven te beroven, leg ik narcissen op je kist.’

Door de zware vracht slingerde ze een beetje over het plein. Over de grote, zwarte tegels die iets weg hadden van grafzerken.